Vorige week was ik in het hospice. Ik kreeg van de verpleegkundige een kamernummer door. Ik kon het daar wel proberen. Een mevrouw, een prachtige mevrouw. Ik stelde me voor en vroeg of ik een portret mocht maken van haar.
Van mij?
Waarom zou ik dat willen en waarom zou jij dat willen?

Kritisch. Bijzonder! Ik ben heel even van slag door deze directheid. Heel fijn.
Ik leg uit dat ik dat graag doe voor haar, voor de nabestaanden, voor mijn portfolio. Dat ik de momenten waardeer, dat ik met een ouderwetse rolfilm camera fotografeer, dat de mensen die hier liggen dat verdienen, dat ik de tijd neem, rust heb en respectvolle foto’s wil maken. Dat als je aan het einde van het leven bent dit niet wil zeggen dat er geen foto’s meer kunnen worden gemaakt die de eigenheid en de schoonheid van de persoon vastleggen.

Nou, zegt ze, zit ik helemaal niet op te wachten.
Ik zei dat ik me dat kon voorstellen. Dat het ook niet hoefde, dat ze ja of nee kan zeggen.

Ze zegt. Ik heb zoveel foto’s. Ik vind het veel te intiem. Mijn kinderen maken wel foto’s. Kijk maar, en ze laat me foto’s zien op haar telefoon, van haar en haar dochter, van haar en haar kleinkind. Ik heb voldoende foto’s. Ik zit niet te wachten op nog meer (en zeker niet door een vreemde denk ik er achteraan).

Ze is prachtig opgemaakt, heeft mooi haar en ziet er charmant uit met haar hangoorbellen.
Volgende keer beter. Ik word altijd zo blij als iemand wel die ruimte heeft en kan me ook goed voorstellen als die er niet is.
Soms lukt het op een later tijdstip.
Hier hoef ik niet meer langs te gaan.