by nynke
Een man, vaak helemaal alleen in het hospice, prachtige man. Ik vraag hem of ik nog een analoog portret van hem mag maken. Dichterbij deze keer.
Ja, dat mag mevrouw.
Ik vraag hem of hij op zijn zij kan liggen, zijn gezicht naar het licht toe. Met wat moeite draait hij zich naar het raam. Mooie handen. Ik vraag of hij ze dichtbij zijn gezicht kan leggen. Dat lukt. Hij kijkt naar buiten. In eigen gedachten. Af en toe in de lens kijkend.
Na de foto’s blijf ik nog even bij hem. Hij vertelt allerlei dingen. Hij is verdrietig dat de kanker hem zo te pakken heeft gekregen.
God heeft mij geen seintje gegeven, zegt hij.
Ik vraag wel eens of ik nog genezen kan.
Daar geeft Hij geen antwoord op.
Ik lig hier, ik heb veel pijn.
Ik leef van moment tot moment, ik krijg morfine, morfine, paracetamol, morfine.
Veel pijn. Als ik pijn heb kan ik niet zo praten zoals nu.
Ik krijg ook een kruuk.
Kruuk?
Ja, zo’n ding dat warm kan worden gemaakt.
Een kruik? vraag ik.
Ja, een kruuk.
Kijk, zegt hij, en hij knoopt zijn pyjamahemd los.
Allemaal ribben.
Hard.
Allemaal kanker.
Opeens slaat het verdriet weer toe.
Mijn jongetje, ik moet mijn jongetje in de steek laten zegt hij, mijn zoon.
Ik vraag hoe oud zijn zoon is.
Hij is 40. Hij is groot maar blijft toch mijn jongetje. Er stroomt een traan uit zijn linkeroog en een uit zijn rechteroog.